Eindtermen

Via eindtermen bepaalt de overheid de minimumdoelen die leerlingen moeten behalen in het onderwijs. Er zijn eindtermen op het vlak van kennis, inzicht, attituden en vaardigheden. Alle scholen moeten ervoor zorgen dat die eindtermen behaald worden. Maar hoe scholen dat doen, wordt niet door de overheid bepaald.

Scholen beschikken immers over de vrijheid van onderwijs om hun eigen pedagogisch project vorm te geven via eigen leerplannen. Maar de eindtermen moeten er dus wel mee behaald worden. Ze zijn het minimumdoel en moeten verwerkt zitten in de leerplannen.

Er bestaan eindtermen (en dus minimumdoelen) voor alle vakken. Maar sommige belangrijke thema’s komen niet voldoende terug in die vakgebonden eindtermen. Burgerschap is zo’n thema. Om het toch voldoende aan bod te laten komen, werden er door de overheid vakoverschrijdende eindtermen voor ontwikkeld.

Een inspanningsverplichting

Vakoverschrijdende eindtermen (VOETen) zijn minimumdoelen die niet behoren tot één specifiek vak. Ze komen aan bod in meerdere vakken of projecten. Het bijzondere aan de vakoverschrijdende eindtermen is dat scholen de opdracht hebben om ze na te streven. Het zijn dus wel minimumdoelen, maar toch worden scholen niet vastgepind op een te behalen resultaat. Er geldt een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting. Scholen moeten dan ook slechts aantonen dat ze aan de VOETen werken.

De vakoverschrijdende eindtermen zijn globaal voor het secundair onderwijs. Dat wil zeggen dat voor alle jaren, graden en onderwijsvormen (aso, bso, kso en tso) dezelfde VOETen gelden.

De volledige lijst van vakoverschrijdende eindtermen vindt u hier (onderverdeeld in zeven contexten). We filterden er de eindtermen uit die met burgerschap te maken hebben. Dat levert een lijst van 26 eindtermen op, die dus door de overheid bepaald werden. We vermelden er ook steeds de context bij:

Context 3: Sociorelationele ontwikkeling

  • De leerlingen erkennen het bestaan van gezagsverhoudingen en het belang van gelijkwaardigheid, afspraken en regels in relaties. (3.2)
  • De leerlingen doorprikken vooroordelen, stereotypering, ongepaste beïnvloeding en machtsmisbruik. (3.6)
  • De leerlingen zoeken naar constructieve oplossingen voor conflicten. (3.9)

Context 4: Omgeving en duurzame ontwikkeling

  • De leerlingen participeren aan milieubeleid en -zorg op school. (4.1)
  • De leerlingen zoeken naar duurzame oplossingen om de lokale en globale leefomgeving te beïnvloeden en te verbeteren. (4.4)

Context 5: Politiek-juridische samenleving

  • De leerlingen geven aan hoe zij kunnen deelnemen aan besluitvorming in en opbouw van de samenleving. (5.1)
  • De leerlingen passen inspraak, participatie en besluitvorming toe in reële schoolse situaties. (5.2)
  • De leerlingen tonen het belang en dynamisch karakter aan van mensen- en kinderrechten. (5.3)
  • De leerlingen zetten zich actief in voor de eigen rechten en die van anderen. (5.4)
  • De leerlingen tonen aan dat het samenleven in een democratische rechtsstaat gebaseerd is op rechten en plichten die gelden voor burgers, organisaties en overheid. (5.5)
  • De leerlingen erkennen de rol van controle en evenwicht tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht in ons democratisch bestel. (5.6)
  • De leerlingen illustreren de rol van de media en organisaties in het functioneren van ons democratisch bestel. (5.7)
  • De leerlingen onderscheiden de hoofdzaken van de federale Belgische staatsstructuur. (5.8)
  • De leerlingen toetsen het samenleven in ons democratisch bestel aan het samenleven onder andere regeringsvormen. (5.9)
  • De leerlingen illustreren hoe een democratisch beleid het algemeen belang nastreeft en rekening houdt met ideeën, standpunten en belangen van verschillende betrokkenen. (5.10)
  • De leerlingen kunnen van Europese samenwerking, van het beleid en de instellingen van de Europese Unie de betekenis voor de eigen leefwereld toelichten. (5.11)
  • De leerlingen tonen het belang aan van internationale organisaties en instellingen. (5.12)
  • De leerlingen geven voorbeelden die duidelijk maken hoe de mondialisering voordelen, problemen en conflicten inhoudt. (5.13)

Context 6: Socio-economische samenleving

  • De leerlingen toetsen de eigen opvatting aan de verschillende opvattingen over welzijn en verdeling van de welvaart. (6.2)
  • De leerlingen zetten zich in voor de verbetering van het welzijn en welvaart in de wereld. (6.3)
  • De leerlingen lichten de rol toe van ondernemingen, werkgevers- en werknemersorganisaties in een nationale en internationale context. (6.9)

Context 7: Socioculturele samenleving

  • De leerlingen gaan constructief om met verschillen tussen mensen en levensopvattingen. (7.2)
  • De leerlingen illustreren het belang van sociale samenhang en solidariteit. (7.3)
  • De leerlingen trekken lessen uit historische en actuele voorbeelden van onverdraagzaamheid, racisme en xenofobie. (7.4)
  • De leerlingen geven voorbeelden van de potentieel constructieve en destructieve rol van conflicten. (7.5)
  • De leerlingen illustreren de wederzijdse beïnvloeding van kunst, cultuur en techniek, politiek, economie, wetenschappen en levensbeschouwing. (7.7)

Wetenschappers van de KU Leuven probeerden via toetsen te achterhalen of leerlingen deze eindtermen ook daadwerkelijk behalen (behalve eindterm 4.4, die door hen niet geselecteerd werd). De resultaten van hun onderzoek werden in juni 2017 gepubliceerd, we bespreken ze hier.

In opdracht van minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) werken parlementsleden momenteel aan een vernieuwing van de eindtermen. Hoe dat evolueert volgen we hier. Zodra de nieuwe eindtermen bekend zijn, zullen we bekijken wat er precies veranderd is met betrekking tot de eindtermen voor burgerschap.